Voordat we de toren gingen kopen hadden we een lijstje gemaakt met potentiële voor- en nadelen. Het aantal nadelen was aanmerkelijk groter dan het aantal voordelen, maar zoals u weet zijn we toch tot de koop overgegaan. Wat er precies op dat lijstje stond zou ik nu niet meer kunnen zeggen. Maar ergens weet ik dat het niet overeenkwam met de daadwerkelijke voor-en nadelen.
Al vrij in het begin stuitte ik op één van de nadelen. Ik was aan het schoonmaken, stofzuigen, kuisen, hoe je het ook wil noemen. Op de derde verdieping…onze luxueuze inloopkast, had ik een emmer sop staan. Deze schopte ik per ongeluk om. Heel de emmer ledigde zich in een ommezien over de vloer. Over de vloer, nee door de vloer. Onze vloeren zijn niet overal dicht. Het water liep in rap tempo langs de zijkanten van de binnenkant van de toren naar de tweede verdieping, langs de eerste verdieping, en dan nog zes meter te gaan naar de begane grond, alwaar het in een stekkerdoos terecht kwam en er voor zorgde dat er kortsluiting ontstond. Het eerste wat ik deed was de watertorenheer bellen en heel hard roepen: ‘In welk ander huis gebeurt dit, zeg het me, gloeiende, gloeiende?!’
‘Veel trappen lopen’ wordt vaak als een nadeel genoemd. Maar wij ervaren dat anders en met ‘wij’ bedoel ik Remko en ik. Nichtje Tila lijkt er wel zeer uitgekiend in te zijn om zo min mogelijk heen en weer te gaan, maar echtgenoot en ik malen er niet zoveel om. Natuurlijk kijken we elkaar weleens aan als we iets vergeten zijn, van ‘Ach, ga jij even?’, maar het is wat het is en een groot deel schuilt in acceptatie. En steeds blijven denken: ‘Dit houdt me zo enorm fit, terwijl ik niet naar de sportschool hoef, wat een feest.’ Maar er zijn helaas momenten dat het wel poepig is. Als je de trein moet halen of op weg bent naar je werk en je mooi op tijd vertrekt, maar dat het niet ter zake doet, omdat je halverwege de Stadsdijk ineens denkt: ’Heb ik het koffiezetapparaat boven nu uitgezet?’ Een gedachte waarvan je weet dat ie je de hele dag gaat achtervolgen als je geen actie onderneemt. En dan in sneltreinvaart weer terug, de hele toren door om er boven achter te komen dat je ’m inderdaad had uitgezet, wederom naar beneden en helemaal kapot en bezweet arriveren op station of werk. Superleuk.
In de toren zijn we ons nog een stuk bewuster van de seizoenen dan menigeen denk ik. Ook dat heeft zijn voor- en nadelen. Natuurlijk zat ik enorm uit te kijken naar de lente, met ongeveer dezelfde intensiteit waarmee ik opkeek tegen de winter. De winter was een uitdaging, zeker omdat ik ‘m bijna in zijn geheel moest doorkomen zonder de watertorenheer. Elke dag was het weer een gehannes om het een beetje warm te krijgen. Maar ook dat gehannes had wel z’n charme, je moet er de lol van inzien, anders ben je verloren. Als een Floortje Dessing voelde ik me, aan het einde van de wereld. Hout halen, zo’n vier keer per dag een mand vol naar boven sjouwen. Daag me niet uit voor een potje armdrukken dan, want ik win het! Vervolgens een fijn vuurtje maken, steeds kijken hoe warm het is op de thermometer om bij elke graad hoger, weer een beetje trotser te zijn. En ik ben niet ziek geweest. Deed ik anders met enige regelmaat mee met de griep, in de toren word je gehard. Teveel comfort is niet goed voor je blijkbaar.
Op een avond begon het te sneeuwen, steeds harder, steeds meer. Ik zat de blues te luisteren en aan de wijn. Een dik pak werd het, magisch. Om half twee ’s nachts waagde ik het nog om een stapje buiten te zetten, de dijk op, een wit feeëriek landschap. Waanzinnig mooi. En zo was het ook in één van de eerste maanden in de toren, toen het ook aan het sneeuwen was. Ik stond boven en voelde me nog net geen tovenaar. Hoe de witte vlokken langs de ramen draaiden. Kou, wat maakt het eigenlijk uit?
En als de lente zich uiteindelijk mondjesmaat aandient kijk je de knoppen bijna de kastanjeboom uit. Echter voordat je het weet is het allemaal groen, vetgroen. Als het heel hard regent, heb ik het gevoel alsof ik in de tropen zit in Brazilië, in één of andere boomhut. Ergerde ik me vroeger eraan als mijn moeder als het plensde zei: ‘Het is goed voor het land!’ Denk ik nu: ’Inderdaad, kom maar door!’
In de zomer wordt het warm boven, heel warm. Maar het deert niet want we zijn bijna alleen maar buiten. Als het echt heel heet is, is het goed toeven in de tuin, zo schaduwrijk als ie is. In de hangmat liggen, een beetje mijmeren en kijken naar de toren. Wat een bizar ding is het toch. Het leven is vreemd en ik zie een hoop nadelen, want zo zit ik in elkaar, dat wil ik u best verklappen. Maar mijn hemel, deze toren met al zijn nadelen heeft toch wel een hele hoop voordelen. En laat de herfst nog maar even op zich wachten alstublieft.